1. Gebruik eenvoudige woorden die bijna iedereen begrijpt
Ook al is je doelgroep hoog opgeleid, dan is het nog fijn om een eenvoudige, goed leesbare tekst te lezen. Een tekst op B1-niveau leest vaak gewoon een stuk lekkerder. Pas hierbij op met dubbele ontkenningen of woordencombinaties als ‘niet zelden’. Dit kan voor de lezer heel verwarrend zijn. Hetzelfde geldt voor het gebruik van vaktaal. Ga daarom zoveel mogelijk voor eenvoudige woorden die bijna iedereen begrijpt.
2. Hanteer een duidelijke opmaak
Dit doe je door:
- Korte alinea’s te vormen (maximaal 100 woorden);
- Maximaal één onderwerp per alinea te bespreken;
- Gebruik te maken van tussenkopjes;
- De belangrijkste zin aan het begin van de alinea te plaatsen.
3. Maak korte zinnen
Schrijf bij voorkeur zinnen van ongeveer 10 à 15 woorden. Dit maakt het eenvoudiger om de zin te begrijpen. Gebruik daarbij ook woorden die de zinnen met elkaar verbinden. Hierdoor ziet de lezer het verband. Je doet dit met woorden als ‘daarom’, ‘omdat’, ‘ook’, ‘ten slotte’, ‘hierdoor’, enzovoort.
4. Maak duidelijk wat het doel van de tekst is
Moet de lezer actie ondernemen? Of is de tekst vooral om te informeren? Door het doel van de tekst duidelijk aan te geven maak je het voor de lezer eenvoudig om de tekst te begrijpen en wat er van hem wordt verwacht.
5. Houd het zo persoonlijk mogelijk
Met woorden als ‘Geachte’ en ‘Hoogachtend’ creëer je vaak veel afstand. ‘Beste’ en ‘Met vriendelijke groet’ zijn ook netjes, maar een stuk persoonlijker.
6. Schrijf actief en wees concreet
Schrijf zo actief mogelijk. Als je actief schrijft, benoem je heel concreet wie of wat iets doet. Hierdoor maak je de tekst een stuk beter leesbaar. Een hulpmiddel om actief te schrijven is door jezelf af te vragen wie wat doet. Ook door woorden als ‘hebben, ‘kunnen’ en ‘worden’ te vermijden maak je de tekst actiever. Hieronder zie je het verschil:
Actief: Marlou schrijft de teksten voor jouw website.
Passief: De teksten voor de website worden geschreven.